Dit verhaal handelt over de overeenkomst tussen, laten we zeggen een slagerij in Waalwijk, een grachtenpand in Amsterdam, een bungalow in Hoevelaken en een damestasje in het midden van het land. De opsomming van onroerend goed vormt een selectie van het opeenvolgend bezit van mijn schoonmoeder (†) tijdens haar leven vóór de dementie; het damestasje vormde haar bezit sinds zij dement was en in een verpleeghuis woonde. Natuurlijk had ze meer: een kast vol fleurige jurken, wat sieraden, een paar liefhebbende dochters, schoonzoons, klein- en achterkleinkinderen, zussen, kennissen en een enkele herinnering. In het tasje zat niets bijzonders: een foto, een verfrommelde zakdoek, een lege portemonnee.