De (Nederlandse) tandheelkunde heeft net als de geneeskunde de afgelopen 40 tot 50 jaar een lange weg afgelegd. Hier en nu is het nauwelijks voorstelbaar hoe desastreus nog maar decennia geleden de gemiddelde gebitstoestand van de Nederlander was. Amalgaamvullingen in elk posterieur element, niet alleen mod's, maar ook grote buccale vullingen, waren regel in plaats van uitzondering, als al niet op 30- tot 50-jarige leeftijd een partiële of vaak ook een volledige gebitsprothese was aangeschaft. De toen nog zogenoemde ‘happy few’ kon zich gouden inlays, later onlays en kronen permitteren en wist daardoor de gebitsleeftijd te verlengen. Bij velen waren de frontelementen vaak uitgebreid gerestaureerd met silicaat, een materiaal waarvan de jongere collega's zelfs de naam mogelijk niet meer zullen kennen. Een alternatief voor de meer welgestelden was de jacketkroon; de levensduur daarvan is vaak op zeven jaar gesteld, maar 30 tot 40 jaar later blijkt een aantal nog functioneel, ondanks lekkage na oplossing van de brede cementlaag tussen de schouder en het porselein.