Een 41-jarige man komt op het spreekuur met klachten over het lopen. Sinds een meniscectomie, drie jaar geleden, is hij slechter gaan lopen. Hij heeft met name het idee dat hij zijn rechter been niet goed onder controle heeft. Hij moet nadenken wanneer hij loopt. Vroeger hoefde hij dat niet. Wanneer hij dit vertelt valt al op dat hij ook zittend overbeweeglijk is. In zijn gezicht zijn af en toe korte trekkingen te zien. Anderzijds heeft hij te weinig mimiek. Met zijn armen maakt hij abrupte bewegingen, die de normale motoriek onderbreken. De onrust in zijn motoriek probeert hij te verbergen door de handen stijf op tafel te leggen of door ze in zijn schoot vast te houden.