In deze studie hebben we onderzocht of agressieve peer-normen (descriptieve norm en populariteitsnorm) een
versterkende rol spelen in de mate waarin vrienden elkaar uitzoeken (selecteren) op
basis van agressie en vervolgens beïnvloeden in agressief gedrag. Onze resultaten
tonen aan dat populariteitsnormen vriendschapsprocessen met betrekking tot agressief gedrag kunnen versterken, terwijl
descriptieve normen dit niet doen. In klassen met een sterke samenhang tussen populariteit en agressie (een hoge
populariteitsnorm), kiezen adolescenten hun vrienden uit op basis van gelijkheid in agressief gedrag en beïnvloeden vrienden elkaar hierin, terwijl dat niet gebeurt in klassen met een lage samenhang tussen populariteit en agressie (een lage populariteitsnorm). Blijkbaar is agressie niet altijd een waardevol kenmerk voor de vriendschapsprocessen van jongeren, maar alleen in klassen waarin populaire jongeren agressief zijn.
Populariteitsnormen en vriendschapsprocessen gerelateerd aan agressie
Zoals verwacht vonden we dat vriendschapsselectie op basis van gelijkheid in agressief gedrag werd versterkt door de populariteitsnorm. Alleen in klassen met een hoge populariteitsnorm hadden jongeren met gelijksoortige niveaus van agressie de neiging elkaar te selecteren als vrienden. Deze resultaten zijn in lijn met de
social-misfit-theorie (Wright et al.
1986). Wanneer jongeren zich conformeren aan de norm (dat wil zeggen agressief gedrag vertonen), worden ze eerder geaccepteerd door hun leeftijdsgenoten, wat hen een aantrekkelijke vriendschapspartner kan maken. Daarnaast zijn deze resultaten in lijn met de
reputational-salience-hypothese, omdat agressie alleen wordt gebruikt als een selectiecriterium voor vriendschap in klassen waarin agressie als waardevol middel gezien wordt om populair te worden (Hartup
1993,
1996).
Zoals verwacht speelde de populariteitsnorm ook een versterkende rol in vriendschapsinvloed op agressief
gedrag. Adolescenten waren gevoeliger voor de invloed van hun vrienden op hun agressief gedrag in klassen met hoge
populariteitsnormen voor agressie dan in klassen met lage populariteitsnormen voor agressie. Ook deze bevindingen zijn
in lijn met de
social-misfit-theorie (Wright et al.
1986). Blijkbaar hebben jongeren vooral de neiging om hun agressieve gedrag aan te
passen aan het gedrag van hun vrienden in klassen met een agressieve populariteitsnorm, omdat ze niet buiten de groep
willen vallen. Daarnaast zijn resultaten in lijn met de
reputational-salience-hypothese, die stelt dat vriendschapsinvloed vooral plaatsvindt bij
gedragingen (in dit geval: agressie) die als waardevol gezien worden vanwege hun associatie met populariteit (Hartup
1993,
1996). De resultaten komen tevens overeen
met een recente studie waarin gevonden werd dat normen van populaire jongeren
de mate van vriendschapsinvloed op risico-attitudes versterkten (Rambaran et al.
2013).
Descriptieve normen en vriendschapsprocessen gerelateerd aan agressie
Hoewel we verwacht hadden dat de descriptieve norm een minder belangrijke rol zou spelen in vriendschapsprocessen gerelateerd aan agressie, kwam naar voren dat descriptieve normen helemaal
geen rol spelen in deze vriendschapsprocessen. Het is dus niet zo dat agressie een belangrijk kenmerk is voor vriendschapsprocessen als het gemiddeld genomen veel voorkomt in een klas. Er zijn twee mogelijke verklaringen waarom descriptieve normen geen rol spelen in vriendschapsselectie- en -invloedsprocessen. Allereerst wordt er bij descriptieve normen van uitgegaan dat iedere leerling evenveel bijdraagt aan een norm. Uit voorgaande studies is echter gebleken dat vooral populaire jongeren een norm kunnen zetten, omdat populariteit over het algemeen tijdens de puberteit steeds meer en actiever wordt nagestreefd in vergelijking met de kindertijd (LaFontana en Cillessen
2010). Omdat in descriptieve normen ook het gedrag van niet-populaire jongeren meegenomen wordt, en omdat adolescenten de neiging hebben om zich soms zelfs tegengesteld te gedragen aan niet-populaire jongeren (zie bijvoorbeeld Teunissen et al.
2012), kan de descriptieve norm minder voorspellend zijn voor vriendschapsprocessen dan de populariteitsnorm. Ten tweede is de descriptieve norm in de huidige studie (in lijn met voorgaande studies; zie Dijkstra en Gest
2015) gemeten als het gemiddelde waargenomen agressieve gedrag, zonder dat er rekening gehouden wordt met variatie rondom deze norm. Het kan echter zo zijn dat in sommige klassen het gedrag van alle leerlingen dicht bij het klassengemiddelde van agressie ligt (kleine variatie), terwijl er in andere klassen grote variatie rondom dit klasgemiddelde van agressief gedrag is, waardoor de norm wellicht minder eenduidig is. Toekomstige studies kunnen mogelijk nagaan of de mate waarin er variatie tussen leerlingen is rondom het gemiddelde gedrag, een rol speelt in hoe eenduidig de descriptieve norm is, en of deze eenduidigheid uitmaakt voor de rol van de norm in vriendschapsprocessen (Yudron et al.
2014).
Sterke punten, beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek
Onze studie heeft verschillende sterke punten. Allereerst bestond onze steekproef uit adolescenten uit de brugklas, waarvan de meesten elkaar aan het begin van het schooljaar niet kenden. Dit gaf ons de perfecte mogelijkheid om vriendschapsselectie te onderzoeken in een situatie waarin vriendschapsbanden grotendeels nog niet gevormd waren.
Ten tweede levert deze studie een belangrijke bijdrage aan de huidige literatuur door naar de
context te kijken waarbinnen vriendschapsprocessen plaatsvinden. De bredere klassencontext kan een beslissende rol spelen in de mate waarin agressie belangrijk is voor vriendschapsprocessen. Vervolgonderzoek zal kunnen nagaan of dit ook zo is voor meer positieve gedragingen, zoals hulpvaardig gedrag of het halen van goede cijfers. Interessant in de huidige studie is bovendien dat populariteitsnormen niet samenhangen met descriptieve normen. Dit komt overeen met bevindingen uit voorgaande studies (zie bijvoorbeeld Dijkstra en Gest
2015), die aantonen dat populariteitsnormen en descriptieve normen twee psychometrisch verschillende concepten meten. Een hoge mate van agressie in de klas (hoge descriptieve norm) betekent dan ook niet per definitie dat agressie geassocieerd is met populariteit. Het gebrek aan samenhang tussen deze twee typen normen kan erin gelegen zijn dat bij descriptieve normen ook het gedrag van niet-populaire jongeren wordt meegenomen en dat juist deze niet-populaire jongeren soms ook als agressief gezien kunnen worden (Sijtsema et al.
2010b).
Ten derde is onze bevinding dat populariteitsnormen zo sterk kunnen verschillen tussen klassen op zichzelf al interessant. Het is belangrijk dat vervolgonderzoek nagaat wat kan maken dat in de ene klas populaire jongeren agressief gedrag laten zien, terwijl dit in de andere klas niet het geval is. Mogelijke verklaringen voor deze verschillen zouden te vinden kunnen zijn op het individuele niveau (sociaaleconomische achtergrond, geslacht, persoonlijkheid, puberale rijpheid van leerlingen; zie bijvoorbeeld Lindenberg
2001,
2006), op het niveau van de leerkracht (ondersteuning, structuur en toezicht), of op het structurele groepsniveau (cohesie, hiërarchie, geslachtsratio en educatieniveau; zie bijvoorbeeld Ahn et al.
2010).
Ten slotte is het belangrijk dat vervolgonderzoek verder ingaat op de mogelijke rol van de peer-norm in de
richting van vriendschapsprocessen (zie ook Laninga-Wijnen
2017b). Naast de mogelijkheid dat de populariteitsnorm een rol speelt in de
sterkte van vriendschapsprocessen, zou namelijk ook de
richting van vriendschapsprocessen beïnvloed kunnen worden door de peer-norm. Zo zou als agressief gedrag
de peer-norm is, verwacht kunnen worden dat selectie op basis van gelijkheid in agressie niet alleen
meer voorkomt (sterkte van effect), maar ook dat selectie vooral plaatsvindt op basis van
gelijkheid in
hoog agressief gedrag (richting van effect), omdat agressief gedrag
de norm is. Ook zou het niet alleen zo kunnen zijn dat jongeren
meer ontvankelijk
zijn voor vriendschapsinvloed op agressie (sterkte van effect), maar ook dat ze zich met name laten beïnvloeden naar
hogere niveaus van agressie (richting van effect). In onze studie zagen we het als
een eerste stap om te kijken naar de rol van de peer-norm in de sterkte van invloeds- en selectie-effecten, maar we
hebben ook extra analyses uitgevoerd om de richting van effecten te bepalen. Uit deze extra analyses
(ego-alter-tabellen) komt inderdaad naar voren dat bij een hoge agressieve populariteitsnorm jongeren elkaar met name
als vriend nomineren op basis van hoog agressief gedrag en dat vriendschapsinvloed met name naar hogere niveaus van agressief gedrag plaatsvindt. Resultaten van deze ego-alter-tabellen zijn verkrijgbaar op aanvraag bij de eerste auteur. Vervolgonderzoek zou meer aandacht kunnen besteden aan de richting van vriendschapsprocessen.
Ondanks deze sterke punten heeft onze studie zijn beperkingen. Alle maten in deze studie zijn gebaseerd op peer-nominaties. Hoewel dit een uniek inzicht geeft in hoe jongeren elkaars gedrag waarnemen, en hoewel vooral deze waarneming een rol schijnt te spelen in de ontwikkeling van gedrag bij jongeren (Helms et al.
2014), zou het wellicht informatiever geweest zijn om daarnaast ook informatie op basis van zelf-rapportage te verkrijgen, zodat we hadden kunnen nagaan of jongeren hun eigen gedrag ook zo waarnemen.
Een tweede beperking is dat we alleen maar gekeken hebben naar vriendschappen binnen de klas. Jongeren kunnen ook vrienden hebben buiten de klas, of zelfs buiten school. Ook deze vrienden kunnen invloed hebben op het agressieve gedrag van jongeren. In toekomstige studies zou hier wellicht ook naar gekeken kunnen worden.
Een derde beperking is dat er in onze agressiemaat drie items geformuleerd zijn met betrekking tot de leerling die nomineert (bijvoorbeeld: ‘wie pest jou?’), waardoor de agressiescore ook deels de vriendschapsrelatie van de leerling tot de genomineerde leerling zou kunnen weerspiegelen. We hebben ervoor gekozen om een aantal vragen met betrekking tot de nominerende leerling te stellen, omdat bepaalde gedragingen zoals pesten soms minder zichtbaar zijn voor andere leerlingen (in lijn met andere studies; Dijkstra et al.
2008; Dijkstra en Gest
2015). We denken echter dat dit onze resultaten niet of nauwelijks heeft beïnvloed, omdat we op basis van deze peer-nominaties per individu berekend hebben in hoeverre deze persoon gemiddeld genomen als agressief gezien wordt binnen de klas, waarbij we niet specifiek meenemen
door wie deze persoon als agressief gezien wordt. Kortom, we nemen agressief gedrag in onze analyses mee als individueel kenmerk en niet als netwerk, waardoor het niet of nauwelijks kan interfereren met de vriendschapsnominaties.
Praktische implicaties
Onze studie laat de cruciale rol van populariteitsnormen zien in de ontwikkeling van agressief gedrag via vriendschapsprocessen. Deze kennis is van grote betekenis voor het (verder) ontwikkelen van stevig gefundeerde interventiestrategieën die agressieve peernormen op klasniveau kunnen ombuigen tot meer prosociale peer-normen, resulterend in een klassenomgeving die een adequate ontwikkeling van adolescenten bevordert. Resultaten van deze studie tonen aan dat het veranderen van de agressieve populariteitsnorm ervoor kan zorgen dat agressief gedrag minder belangrijk wordt gevonden in de klas en daarmee minder snel verspreid wordt via vriendschapsprocessen. Eén recente interventiestudie (Roots Interventie, Paluck et al.
2016) heeft aangetoond dat agressieve peer-normen kunnen veranderen, waardoor agressief gedrag op school daadwerkelijk afneemt (voor meer informatie, zie Paluck et al.
2016). In deze interventie worden ‘sociale referenten’ aangemoedigd om zich publiekelijk tegen agressief gedrag te keren. Deze sociale referenten zijn leerlingen die gekozen worden op basis van hun centrale positie in het klassennetwerk, bijvoorbeeld (maar niet per se) doordat ze populair zijn. Onze studie geeft theoretisch en empirisch bewijs voor de potentiële effectiviteit van een soortgelijke interventie.
De huidige bevindingen hebben belangrijke implicaties voor zowel theorie als praktijk. We hebben aangetoond dat populariteit een belangrijk construct is tijdens de adolescentie: populaire jongeren zetten een norm voor vriendschapsprocessen als het gaat om agressie. De normen van populaire jongeren kunnen een belangrijke doelwit zijn voor interventies om zo meer gewenste omgevingen te creëren, waar alle jongeren in de klas van kunnen profiteren.