Zoals velen eerder beschreven, zijn de meeste aspecten van de moderne parodontologie al terug te vinden in eeuwenoude bronnen. In 1683 beschreef Antonie van Leeuwenhoek de bacteriën in de plaque. Hij vermeldde dat bij hem het verwijderen van de plaque geresulteerd had in tandvlees dat niet ging bloeden, hoe hard hij ook zijn tanden schoonmaakte met zout. Pierre Fauchard, de Franse tandarts die beschouwd wordt als de grondlegger van de huidige tandheelkunde, schreef al in 1746 dat voor de preventie van tandvleesaandoeningen een goede mondhygiëne, goede voeding en regelmatige tandsteenverwijdering uiterst belangrijk is (Gold, 1985). Gedachten over de etiologie van parodontale aandoeningen aan het begin van de twintigste eeuw worden goed beschreven door Sachs (1911). Hij onderscheidde drie groepen tandartsen: degenen die geloofden in lokale factoren (plaque en tandsteen), zij die geloofden in constitutionele factoren (botziekte) en zij die geloofden in functiestoornissen (traumatische occlusie) als oorzaak van parodontale aandoeningen. Deze gedachten over de etiologie waren afkomstig van enkele personen op basis van eigen waarnemingen en gedachten. Ze hebben gedurende vrijwel de gehele twintigste eeuw standgehouden. Pas na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de parodontologie zich tot een moderne wetenschap met hypothesevorming en experimentele bewijsvoering.