Er staat een verlaten weesje midden op de brug. Een klein meisje, van vijf of zes jaar oud. Klagend klampt ze de voorbijgangers aan. Ze is helemaal alleen! Ze heeft geen huis! Niemand houdt van haar! De meeste voorbijgangers blijken daar geen boodschap aan te hebben. Ze houden even hun pas in en vervolgen dan hun weg. Dan heeft ze succes. Ze raakt in gesprek met een aardige vrouw. Het weesje legt er nog een schepje op. Ze heeft zo’n honger! Haar stiefouders mishandelen haar! Ze toont een blauwe plek op haar arm. De vrouw wordt ongerust en kijkt zoekend om zich heen. Is het meisje werkelijk helemaal alleen? Aan het eind van de brug staat een vrouw met een kind in een wandelwagentje. Zij heeft geduldig gewacht maar heeft er nu genoeg van. ‘Renske! We gaan verder, kom op!’ Zij draait zich om en loopt kordaat verder.